Translate

Showing posts with label Eusebius. Show all posts
Showing posts with label Eusebius. Show all posts

Tuesday, August 15, 2017

The reliability of the New Testament. (1)

Introduction.

In a discussion with Mr. Ali H.A. Altawati Alqurashi (one of my Arabic speaking tweeps, @Alitawati) we debated about some differences between the Koran and the New Testament. A major point was the crucifixion and the resurrection of Christ. The Koran denies these facts. Contradicting statements cannot both be true. Either the Koran speaks the truth or the New Testament does. My approach is not to attack the Koran but to faithfully defend the New Testament.

For this article I referred to "Evidences of Christianity" by William Paley (1743 - 1805), it is an excellent work which I highly recommend to anyone interested in the history of the establishment of Christianity. Another source is "The history of the Church" by Eusebius (260-340 AD).


When was the New Testament written?

An opinion one often encounters is that the New Testament was written hundreds of years after the life of Christ. For a number of reasons that is highly improbable:

  1. According to the evangelists Matthew (24:1), Mark (13:2) and Luke (21:6) Christ predicted that the Temple in Jerusalem would be destroyed. The destruction of the Temple by the Romans occurred in the year 70 AD. This event has never been mentioned by the authors of the New Testament. This strongly suggests that the apostles wrote the Gospels, Acts, Epistels and Revelations (which form the New Testament) before the year 70 AD. Would they have been aware of the destruction of the Temple, would they not had it almost triumphantly reported this as a proof of the fulfilment of the prophecy of Christ?
  2. The apostle Paul was executed in Rome sometime between 64 AD and 67 AD. The book "The Acts of the Apostles" (part of the New Testament) describes in great detail the events in which the apostles were involved. The adventurous travels of the apostle Paul are a real treat to read. Yet his death hasn't been reported, which suggests that the Acts were written before 64 AD.
    The travels of the apostle Paul as described in The Acts of the Apostles.
  3.  The apostle Peter (2 Peter 3:15) refers to the letters of the apostle Paul. This indicates that the epistles of Paul must have been known by the readers of the letters of Peter.
  4. Many early Church Fathers mentioned parts of the New Testament explicitly and/or quoted from them in words we now clearly recognize as words used by the Apostles. Some examples are:
    1. Clement, a companion of the apostle Paul, was the first bishop of Rome. He held office from 88 AD to 99 AD, when he died at the age of 101. He wrote an epistle in which he quoted words of Christ as we find them in the Gospels. He also evidently quoted from the Epistle to the Romans (by the apostle Paul), the Epistle to the Hebrews and the apostle Paul's First Epistle to the Corinthians. Of the latter Clement wrote: "Take into your hands the epistle of the blessed apostle Paul."
    2. At the end of the Epistle to the Romans the apostle Paul salutes a number of people, among them a certain Hermas who wrote a book called: The Shepherd. This book contains quotations from the Gospels of the apostles Matthew, Luke and John and a probable allusion the Acts.
    3. Ignatius became bishop of Antioch about 70 AD. The apostle Paul started his travels from Antioch. Probably Ignatius would have known Paul and the other Apostles. Polycarp, a contemporary of Ignatius, referred to epistles of the latter. These epistles contain quotes from the Gospels of the apostles Matthew and John. Ignatius mentions the apostle Paul with great respect and refers to the apostle's Epistle to the Ephesians by name and quotes parts of it.
    4. Polycarp (69-155 AD) was a pupil of the apostle John. There is one known epistle of Polycarp which includes almost 40 references to the books of the New Testament. He also confirms the use of the Lord's Prayer by the early Christians.
    5.  Papias (60-130 AD), also a disciple of the apostle John. Eusebius, the famous early Church historian, quotes from a work of Papias. This particular work has since been lost but thanks to Eusebius we know the contents. Papias writes specifically about the Gospels of the apostles Matthew and Mark.
The men mentioned above were, with the exception of Eusebius, all contemporaries of the apostles. They cited from the Gospels, the Acts and the Epistles. That proves that these books were in existence at that time.

During the first years of early Christianity a lot of churches were established by the apostles in many parts of the Roman Empire. The first Christians were instructed by the apostles by word of mouth and by letters and copies of the Gospels. There are indications that these documents circulated among the early churches. As the early Christians knew the apostles in person they had no difficulty in recognizing the letters and other documents sent to them or handed over to them personally. There was no need for a canon or catalogue of the books of the New Testament at that time.



 

Monday, March 21, 2016

Waarom ik geloof in de historische Jezus.

Ik reageer op beweringen dat Christus een mythologische figuur is die nooit bestaan zou hebben.
In mijn betoog gaat het uitsluitend om de historiciteit van Jezus Christus, over zijn boodschap zeg ik niets.

Historische aanwijzingen.

Er zijn historische aanwijzingen voor zijn bestaan. Ik noem er een paar:

De bekende Joodse historicus Flavius Josephus die kort na de dood van Christus geboren werd, schreef in zijn beroemde werk over de Joodse geschiedenis een passage over Jezus. 
Flavius Josephus schrijft ook over het optreden van Johannes de Doper, een tijdgenoot van Jezus, die zijn komst aankondigde. Voorts schrijft Josephus over de steniging van Jacobus, de broer van Jezus.
Ik heb een fraaie facsimile uitgave van de werken van Josephus.

De Romeinse historicus Cornelius Tacitus schrijft in het jaar 115 dat Christus geleden heeft onder de Romeinse gouverneur Pilatus. Tacitus had weinig op met christenen dus zijn verhaal kan niet als propaganda worden beschouwd.
Het bestaan van Pilatus wordt ook nog bevestigd toen archeologen een inscriptie met zijn naam vonden. De grafkist van Kajafas, de hogepriester die Christus voor Pilatus bracht is ook gevonden.

Gaius Suetonius Tranquillus (70-140 n. Chr) schrijft dat keizer Claudius de Joden uit Rome liet verdrijven omdat zij, op instigatie van een zekere “Chrestos” onruststokers waren.

Gaius Plinius Caecilius, Plinius de Jongere (61-114 n. Chr.), bevriend met de Romeinse keizer Trajanus, schreef:
“Zij (de christenen die terechtgesteld zouden worden voor hun geloof) hebben ook verklaard dat hun hele schuld of overtreding slechts hierin bestond: zij waren regelmatig voor de dageraad bijeengekomen om afwisselend verzen voor elkaar te zingen, ter ere van Christus als aan een god, en zich ook onder ede aan elkaar te verbinden, niet met enig misdadig doel, maar om zich te onthouden van diefstal, roof of overspel.”

Vroege Joodse bronnen, geen vrienden van de christenen, vermelden in de 2de eeuw het optreden van Jezus. Geen propaganda dus.

Conclusie: op grond van historische, seculiere bronnen kan worden aangenomen dat Christus echt bestaan heeft.

Het Nieuwe Testament.

Een belangrijke bron over het leven van Jezus is het Nieuwe Testament (NT). Critici beweren dat dit geschreven is enkele honderden jaren na het leven van Jezus. Dat is aantoonbaar niet juist, zoals je hieronder kan zien.

Eusebius Pamphili (260-340 n.Chr), een Romeins historicus beschrijft de geschiedenis van de kerk en de ontwikkeling van het NT vanaf het leven van Christus. Geen tijdgenoot van Christus maar dat was Plutarchus ook niet van Alexander de Grote. Plutarchus schreef over Alexander 400 jaar na diens dood. Desondanks twijfelt niemand aan het bestaan van Alexander.
Eusebius baseert zich als historicus op door hem genoemde bronnen. Die bestaan nu helaas niet meer maar hij had ze kennelijk wel tot zijn beschikking. Hij noemt ondermeer de boeken van het NT en ook brieven en getuigenissen van vroege christenen en tijdgenoten van de apostelen.
Ik ben in het bezit van het boek van Eusebius, het is een indrukwekkend werk.

Twee auteurs van delen van het NT, de apostelen Petrus en Paulus worden door vroege kerkvaders, met name Ignatius (50-115), en Polycarpus die discipel van de apostel Johannes was (69-155), in het begin van de 2de eeuw genoemd.
Ireneüs, bisschop van Lyon (100-140 n.Chr.), leerling van Polycarpus schrijft over het NT, hij noemt een de evangeliën en brieven met name.

Justinus Martyr (100-165) refereert aan de 4 evangeliën.

Conclusie: het NT bestond al aan het begin van de tweede eeuw (100 n.Chr.)

Hoe betrouwbaar zijn de overgeleverde teksten?

Ik bedoel hier niet de inhoud van de teksten maar de vraag in hoeverre ze de oorspronkelijk neergeschreven tekst benaderen.
De originelen (brieven en verslagen) zijn met de hand geschreven en circuleerden onder de toen bestaande gemeenten.
We beschikken niet meer over de originele manuscripten. Wat we hebben zijn duizenden fragmenten (kopieën van kopieën van originelen) die op verschillende tijdstippen op zeer uiteenlopende plaatsen zijn gevonden. Dat is een belangrijk gegeven want daardoor kan er geen sprake zijn van een centrale redactie van de teksten. De westelijke kerken hadden in het begin weinig  contact met de oosterse kerken en toch vinden we in beide gebieden dezelfde soort teksten.
Fragmenten die dezelfde tekstgedeelten bevatten, zijn vrijwel identiek. Eventuele verschillen worden gevormd door details maar veranderen de betekenis niet.
Met deze duizenden fragmenten kan men meerdere vrijwel identieke exemplaren van het NT samenstellen.

Vroege commentaren op het NT bevatten bij elkaar tienduizenden citaten. Met deze citaten kan men ook complete identieke NT’s samenstellen die overeenkomen met de exemplaren die aan de hand van fragmenten zijn samengesteld.

Conclusie: we kunnen vaststellen dat de gevonden teksten het origineel correct weergeven.

Aanwijzingen voor de ouderdom van de originele tekst.

In het NT zelf worden feitelijk zaken beschreven waaruit we kunnen afleiden wanneer die teksten geschreven zijn.

Christus voorspelde de vernietiging van Jeruzalem. Die vond werkelijk plaats toen de Romeinen in het jaar 70 de stad belegerden en na inname verwoestten. In het NT wordt dit feit nergens genoemd. Als het NT na het jaar 70 zou zijn geschreven dan hadden de schrijvers dit zeker vermeld als een vervulde profetie van Christus.

Het boek “De handelingen van de Apostelen” (in het NT), beschrijft onder andere de zendingsreizen van Paulus en diens gevangenschap in Rome. Paulus werd in het jaar 64 of  67 gedood. De Handelingen vermelden dit feit niet, wat doet concluderen dat het boek voor 64 is geschreven.

Alle brieven die met zekerheid aan Paulus kunnen worden toegeschreven kunnen niet anders dan voor diens dood in 64 of 67 geschreven zijn.

Is het NT niets anders dan een verzinsel?

Van meet af aan werden de christenen vervolgd en ter dood gebracht. Er viel aan het christen-zijn geen materiële winst te behalen en het was nog levensgevaarlijk ook. De apostelen moeten wel erg van hun zaak overtuigd zijn geweest. Of ze nu gelijk hadden of niet, zij waren er eerlijk van overtuigd dat ze de waarheid verkondigden.
Die overtuiging komt je bij het lezen van elke bladzijde met kracht tegemoet.

De brieven van Paulus bevatten vaak aandoenlijke details, hij schrijft bijvoorbeeld aan zijn leerling Timotheüs, wanneer deze naar hem toe zal komen, om zijn boeken en perkamenten mee te nemen en vooral zijn mantel want hij heeft het vaak koud.
Dit soort dingen verzint men niet om een brief met religieus onderricht, echt te laten lijken.

De apostel Petrus, leerling van Christus, geeft in een van zijn brieven commentaar op de brieven van Paulus. Dat geeft aan dat hij ze gelezen heeft. Ook weer zo’n detail waarvan je moeilijk kan aannemen dat het een paar eeuwen na Christus verzonnen is. Het geeft meer gewicht aan de authenticiteit van het NT.

De 4 evangeliën zijn door 4 verschillende personen geschreven. Het zijn in feite getuigenverklaringen over het leven van Christus. Ze verschillen in detail, niet in de grote lijnen. Dat is precies wat je verwacht van verschillende getuigen. Ieder neemt de gebeurtenissen waar op zijn eigen wijze.

De Handelingen van de Apostelen noemt alle sleutelfiguren die optraden vlak na de kruisiging van Christus en in de jaren daarna. Die sleutelfiguren schreven ook zelf epistels die in het NT zijn opgenomen en die harmoniëren met elkaar en met de Handelingen.

De Handelingen maken ook gewag van het verhoor van Paulus door Antonius Felix, Romeins gouverneur van Judea in die tijd. Paulus bleef gevangen en werd ook nog eens verhoord door de opvolger van Felix, Porcius Festus. Bij dat verhoor was ook koning Agrippa aanwezig. Van al deze figuren staat vast dat ze ten tijde van het leven van Paulus bestonden.

In de Handelingen wordt uitvoerig verhaald over de zendingsreizen van Paulus. Op een zo’n reis komt hij in Athene aan. Daar raakte hij in contact met een groep filosofen uit de Stoicijnse en Epicureaanse scholen. Een van hen, Dionysius werd door Paulus overtuigd en bekeerde zich tot het christendom. Eusebius Pamphili, die ik eerder aanhaalde, vertelt dat Dionysius de eerste bisschop van Athene werd. Hij baseert zich op een citaat van de bisschop van Korinthe, ook Dionysius genaamd, die rond 170 n.Chr. leefde.

Conclusie: het NT testament is geschreven door tijdgenoten die elkaar kenden en hun getuigenissen en hun religieus onderricht komen grotendeels overeen. Daaruit concludeer ik dat het NT authentiek is. Ik zeg niet dat het waar is, ik zeg alleen dat het geschrift authentiek is.

Samenvatting:

  1. Meerdere seculiere bronnen maken niet lang na zijn dood melding van Christus. Op grond daarvan erkent de meerderheid van historici zijn bestaan.
  2. Het Nieuwe Testament is kort na het leven van Christus tot stand gekomen en geschreven door zijn tijdgenoten. Dat kan worden geconcludeerd doordat het NT al vroeg werd genoemd en door de inhoud zelf.
  3. Door de veelheid van tekstfragmenten waaruit meerdere identieke NT’en kunnen worden samengesteld, kunnen we aannemen dat dezen de originele tekst dicht benaderen.
  4. Het NT wekt een onmiskenbare authentieke indruk. De schrijvers geloofden wat zij meenden gezien en beleefd te hebben.
  5. Op grond van het voorgaande kan het NT als een geldige bron worden beschouwd voor de historiciteit van Christus. Hij heeft dus echt bestaan.